“Er zou ergens op aarde een plek moeten zijn die geen enkele staat als zijn exclusief eigendom zou kunnen opeisen. Een plek waar alle goedwillende mensen, die oprecht zijn in hun aspiratie, vrij als wereldburgers zouden kunnen leven, slechts één enkel gezag gehoorzamend, dat van de allerhoogste waarheid.
Een plek van vrede, eendracht en harmonie, waar alle vechtlust van de mens uitsluitend gebruikt zou worden om de oorzaken van zijn lijden en ellende te overwinnen, zijn zwakheden en onwetendheid te boven te komen en over zijn beperkingen en onbekwaamheden te zegevieren; een plek waar de behoeften van de geest en aandacht voor innerlijke groei voorrang zouden hebben boven de bevrediging van begeerten en hartstochten, het zoeken naar amusement en zinnelijk genot.
Op deze plek zouden kinderen integraal kunnen opgroeien en zich ontwikkelen zonder het contact met hun ziel te verliezen. Onderwijs zou niet gegeven worden om voor examens te slagen, diploma’s te halen en banen te krijgen maar om bestaande talenten te verrijken en nieuwe te ontplooien. In deze plaats zouden titels en posities vervangen worden door de gelegenheid tot dienen en organiseren.
Iedereen zou in gelijke mate in zijn levensonderhoud worden voorzien. In de algemene organisatie zullen intellectuele, morele en spirituele superioriteit niet tot uiting komen in een vermeerdering van genoegens en machtsposities maar in een toename van plichten en verantwoordelijkheden.
Kunstzinnige schoonheid in al haar uitingsvormen - schilderkunst, beeldhouwkunst, muziek, literatuur - zou voor allen toegankelijk zijn, en de kans om deel te hebben aan de vreugde die zij schenken, zou slechts beperkt worden door ieders capaciteit en niet door sociale of financiële positie.
Want in deze ideale plaats zou geld niet meer heer en meester zijn. Individuele waarde zou van groter belang zijn dan materiële rijkdom en maatschappelijke positie. Werk zou daar geen middel zijn om je dagelijks brood te verdienen, maar een manier om jezelf uit te drukken, en om je capaciteiten en mogelijkheden te ontwikkelen, terwijl je tegelijkertijd tot dienst bent van de gemeenschap als geheel, die van haar kant zou zorgen voor ieders levensonderhoud en werkgelegenheid.
Kortom, het zou een plaats zijn waar menselijke relaties, die gewoonlijk vrijwel uitsluitend gebaseerd zijn op competitie en strijd, plaats zouden maken voor relaties die gekenmerkt worden door wedijver om alles zo goed mogelijk te doen en om samen te werken, relaties van ware broederschap.”
De Moeder (1954)